Bezoarstenen komen uit de maag van antilopen, gazellen of lama’s. Ze bestaan uit kalkachtige stoffen en samengeklonterd haar. Lange tijd was er een bloeiende handel in deze stenen. Dat kwam doordat de stenen werden gezien als antigif. Koningen en andere vooraanstaande heren die voor vergiftiging vreesden, lieten de steen in goud vatten om als hanger in potentieel vergiftigde drank te dompelen. Bezoarstenen werden vanwege hun zeldzaamheid en vermeende krachten ook een gewild object in rariteitenkabinetten uit de zestiende en zeventiende eeuw.
Collectie Vrolik, voor 1830
Twee in metaal gevatte blaasstenen zijn de oudste objecten uit het museum. De kleinste van de twee (niet afgebeeld) heeft het volgende opschrift: “Den 27 december 1588 sterf Jan Jacopsen Dick, alias Schot, ’s morgens te sesure eeven. Deese sten is hem uut syne blase gesneeden, weegende een pont en een loot zonder sneven.”
Op de andere steen (welke hier is afgebeeld en de grootte van de vuist van een volwassene heeft) staat vermeld dat deze op 6 mei 1608 is verwijderd bij Elisabeth Fransen, oud 52 jaar, die kort na het snijden overleed. Blaasstenen bestaan uit allerlei urinezouten en ontstaan doorgaans uit een niersteen die in de blaas belandt. Door infecties en het niet volledig lozen van de blaas kunnen ze geleidelijk aan enorm groot worden. Blaasstenen werden verwijderd door de steensnijder. Een pijnlijke operatie die lang niet altijd succesvol was, zo blijkt ook uit deze bijschriften. Overleefde de steenlijder de operatie wel, dan was hij of zij vaak wel de rest van zijn leven incontinent.
Collecties Hovius en Vrolik (foto)
Cyclopie is een aangeboren afwijking waarbij de normale ontwikkeling van de hersenen in twee helften verstoord is. Als gevolg hiervan komen vooral centraal gelegen delen van de hersenen en delen die hiermee samenhangen, zoals de gezichtsbeenderen en neus, niet goed tot ontwikkeling. De ogen, die normaal meer aan de zijkant worden gevormd, komen in het midden te liggen, gefuseerd tot één centrale oogbol. Cyclopie is een afwijking die bij alle gewervelden voor kan komen, ook bij de mens. Hiervan zijn in Museum Vrolik een aantal gevallen te zien. Dat de meeste aangeboren afwijkingen zowel bij mens als dier voorkwamen, was voor Willem Vrolik een belangrijk gegeven. Het betekende dat ze ontstonden door dezelfde soort stoornissen in de krachten die – volgens hem – ten grondslag lagen aan groei en ontwikkeling van mens en dier. Willem Vrolik kreeg beide misvormde lammetjes van de Noordwijkse chirurgijn Cornelis van der Boon (1785-1858). De twee lammetjes kwamen uit dezelfde worp.
Collectie Vrolik, eerste helft negentiende eeuw
Dit is een menselijke schedel waarbij alle schedelbeenderen uit elkaar gehaald zijn en met messing plaatjes en schroeven weer in elkaar gezet. De beenderen zitten normaal aan elkaar gehecht met schedelnaden, die iets weg hebben van een ritssluiting.
De manier waarop de schedelbeenderen zijn losgemaakt en weer aan elkaar bevestigd wordt de Beauchêne-methode genoemd, naar de Franse anatoom E.F. Chauvot de Beauchêne (1780-1830) die de techniek ontwikkelde. De bekendste leverancier van deze schedels was het Parijse maison Vasseur-Tramond van P.N. Vasseur (1814-1885) en zijn schoonzoon G.P.J. Tramond (1846-1905). Vasseur en Tramond leverden onderwijsmiddelen voor anatomische instituten over de hele wereld. De menselijke schedels en skeletten ontvingen ze van de medische faculteit. Ze verkochten niet alleen Beauchêne-schedels van de mens, maar ook van dieren. Museum Vrolik bezit elf dergelijke gemonteerde Beauchêne-schedels van dieren. De schedel op de foto is aangeschaft tussen 1865 en 1878.
Collectie Berlin
Een lever, misvormd door het dragen van een korset. Korsetten waren in de negentiende eeuw bedoeld om — hoofdzakelijk vrouwen — volgens de heersende mode een smalle taille te geven. Langdurige insnoering door een korset kon voor misvormingen van de ribbenkast, longen, middenrif en lever zorgen. Insnoering van de longen en het middenrif kon leiden tot ademhalingsstoornissen, maar de lever werd door het dragen van het korset niet in zijn functioneren beperkt. Korsetten waren er in allerlei soorten en maten. Hierdoor verschilde ook de manier waarop de lever werd misvormd. Deze werd door het korset deels in twee helften gedeeld (zie de grote inkeping aan de linkerkant).
Collectie Bolk, 1923
Rachitis is een verkromming en misvorming van de botten door een tekort aan vitamine D – een stof die je binnenkrijgt via voedsel of aanmaakt onder invloed van zonlicht. In de negentiende eeuw kwam rachitis veel voor onder de arme en rijke bevolking van de stad; de armen zagen onder andere weinig daglicht door hun lange werkdagen in fabrieken, en de rijken droegen vaak vrijwel volledig lichaamsbedekkende kleding. De middenklasse bleef veelal gespaard. Sterfte door rachitis gebeurde slechts in één specifieke situatie: bij zwangere vrouwen. Door de beenverweking zakte de wervelkolom in de bekkenopening. Dit zorgde voor een zodanig vernauwd bekken dat het kind niet meer ter wereld kon komen. Dat werd vaak te laat ontdekt en zo ontstonden tijdens de bevalling allerlei complicaties: het kind overleed, en de noodgrepen van artsen zorgden vaak voor kraamvrouwenkoorts bij de moeder. Rachitis was daarmee in de negentiende eeuw een veelvoorkomende doodsoorzaak bij zowel moeder als kind. Niet toevallig bevinden zich in de collectie van Gerard Vrolik een groot aantal rachitische vrouwenbekkens.
Collectie Vrolik, voor 1830
Dit is het skelet van de leeuw die behoorde tot de verzameling levende dieren van Lodewijk Napoleon Bonaparte, koning van Holland van 1806 tot 1810. Deze dierenverzameling vond in 1809 een onderkomen in de Amsterdamse Hortus Botanicus, waarvan Gerard Vrolik directeur was. Toen de leeuw overleed mocht Gerard Vrolik het dier ontleden en zijn skelet aan zijn collectie toevoegen. Het skelet van de leeuw staat prominent geplaatst in een zogenaamde ‘keten van het leven’; een opeenvolging van skeletten en schedels van gewervelde dieren. Vader en zoon Vrolik meenden dat alle levende wezens geschapen waren volgens een orde, namelijk een keten of ladder die liep van minst volmaakte naar meest volmaakte dieren — in dit geval van de vissen tot uiteindelijk de mensapen en mens.
Oorspronkelijk collectie Vrolik; bruikleen Naturalis, Leiden
Een gipsafgietsel van de hand van een uit Japan afkomstige man met reuzengroei. Reuzengroei (gigantisme of acromegalie) is een groeistoornis waarbij te veel groeihormoon aangemaakt wordt. Dit gebeurt in de hypofyse, een orgaantje onder de hersenen. De overproductie van groeihormoon komt meestal door een goedaardige tumor in de hypofyse.
Mogelijk is het model een afgietsel van de hand van de beroemde Japanse sumoworstelaar Ikezuki Geitazaemon (1827-1850).
Collectie Vrolik, tussen 1840 en 1860
Dijbeen dat door een wiel van een zwaarbeladen kar werd verbrijzeld. Waarschijnlijk is het been tussen de spaken van de rijdende kar geraakt en door de draaiende beweging complex gebroken. Volgens de anatoom Andreas Bonn, die alle botten uit de kast van Hovius beschreef, waren hierbij de spieren gescheurd, maar was de huid intact gebleven. Het been is een mooi voorbeeld van wat wellicht een alledaags ongeluk genoemd kan worden in de achttiende eeuw, toen paard en wagen het straatbeeld bepaalden. Aan de mate waarin de breuk geheeld is, valt af te leiden dat de man nog ca. twee jaar na het ongeluk geleefd heeft. Hierbij zal hij wel ernstig mank hebben gelopen.
Collectie Hovius, tussen 1770 en 1781
Schedel van een man die misvormd werd door de trap van een beslagen paard. De anatoom Andreas Bonn vertelt dat het paard de trap in juni 1750 had uitgedeeld. Door de trap werd het jukbeen van de man gebroken. Daarna ontstond er een zwelling die in de loop der tijd geleidelijk in grootte toenam en van neus tot slaap reikte. Het oog raakte blind en puilde buiten de oogkas uit. Negentien jaar na het ongeluk barstte volgens Bonn de zwelling en stierf de man.
Collectie Hovius, 1770
Schedels van een baviaan, volwassen chimpansee, jonge chimpansee en volwassen mens (rechts) uit de schedelverzameling van de Amsterdamse anatoom Lodewijk Bolk. Bolk was erg geïnteresseerd geraakt in de evolutie van de mens. Hoe was de mens uit een aapachtige voorouder ontstaan? Bolk vergeleek schedels, skeletten en preparaten van mens en apen en kwam tot opvallende constatering dat de menselijke lichaam, vooral de schedelbouw, veel meer overeenkwam met die van jonge mensapen dan volwassen mensapen. Bolk concludeerde dat de mens moest zijn ontstaan uit een voorouder die wat betreft zijn lichaamsbouw kind was gebleven, maar zich wel kon voortplanten. In Bolks woorden: “de mens is een geslachtsrijp geworden apenfoetus”. Bolk noemde zijn theorie de foetalisatietheorie.
Collectie Bolk, tussen 1910 en 1930
Gipsafgietsel van de piltdownschedel, een van de grootste wetenschappelijke fraudezaken uit de geschiedenis. De fossiele resten van de schedel, een stuk schedeldak en een halve onderkaak, werden in 1910 in een groeve in het Engelse Piltdown gevonden. De vondst werd ogenblikkelijk bestempeld als ‘the missing link’ in de evolutie van de mens. Er werden direct gipsreconstructies van de gehele schedel gemaakt en deze werden over de hele wetenschappelijke wereld verspreid. Museum Vrolik kocht er in 1924 ook een. Hoewel er al getwijfeld werd over de echtheid, werd de fraude pas in 1953 daadwerkelijk ontmaskerd: de schedelbotten bleken afkomstig te zijn van een middeleeuwer en de kaak van een orang-oetan.
Collectie Bolk, 1924
Tatoeages op sterk water zijn eerder een tijdsdocument dan een anatomisch preparaat — vooral als de tatoeage jaartallen of teksten bevat. Een tatoeage met “Atjeh 1873-74” verwijst naar de Atjehoorlog. Dit was een langdurig conflict tussen het Nederlands-Indisch leger en het sultanaat Atjeh in het noorden van Sumatra, dat tot dan toe niet onder het Nederlandse koloniale bewind had gestaan. De eigenaar van de tatoeage heeft in deze oorlog gediend. Vijftig jaar nadat de tatoeage was gezet overleed hij.
Collectie Bolk, 1924
De tatoeage ‘Vivat Oranien’ met de sinaasappelboom stamt in ieder geval uit het eerste kwart van de negentiende eeuw. Deze verwijst mogelijk naar de jaren rond 1813, toen met de komst van Willem I Nederland een soeverein koninkrijk werd. Deze ‘appeltjes van oranje’ staan tenslotte symbool voor het Nederlands koningshuis. Het zou ook kunnen dat het een verwijzing is naar het einde van de achttiende en begin van de negentiende eeuw, de Bataafse republiek en de Franse tijd, toen er in Nederland een strijd woedde tussen patriotten (die voor de republiek waren) en Oranjegezinden (die voor de monarchie streden).
Collectie Vrolik, tussen 1800 en 1830
Een walvisoog, leeuwenhart, giraffentong en nog veel meer andere organen van uiteenlopende diersoorten. Vooral Willem Vrolik was geïnteresseerd in dierlijke anatomie en bewaarde van zo’n beetje ieder dier dat hij ontleedde de organen — gedroogd of op sterk water. Op deze manier ontstond een omvangrijke collectie van wat ‘vergelijkende anatomie’ wordt genoemd: door het zelfde orgaan bij verschillende dieren met elkaar te vergelijken kreeg men inzicht in de overeenkomsten en verschillen in bouw tussen al die dieren.
Collectie Vrolik, tussen 1800 en 1863
Thanatofore dysplasie: erfelijke afwijking in de verbening van het kraakbeen tijdens de foetale ontwikkeling, hier behalve tot verkorting van de beenderen ook leidend tot een afwijkende schedelontwikkeling. Kinderen met deze afwijking overlijden doorgaans bij de geboorte. Willem Vrolik ontving dit doodgeboren kind van de Amsterdamse chirurg en vroedmeester Petrus Weisz. Collectie Vrolik, tussen 1840 en 1848
Cephalothoracoileopagus: skeletje van een ongedeelde tweeling waarbij hoofd, borst en buik met elkaar vergroeid zijn. Kinderen die op deze wijze vergroeid zijn, overlijden doorgaans bij de geboorte. Willem Vrolik ontving deze doodgeboren ongedeelde tweeling van de Franse oogheelkundige Ch.J.F. Carron du Villards (1801-1860). Het kind komt vermoedelijk uit Parijs. Collectie Vrolik, ca. 1845
Osteogenesis imperfecta (type 2b, ziekte van Vrolik): deze naam betekent letterlijk ‘gebrekkige beenwording’. Het is een erfelijke ziekte van het skelet die ontstaat door een storing in de aanmaak van collageen (lijmstof) in het beenweefsel. Zonder die lijmstof is het skelet erg kwetsbaar: bij een foetus met deze afwijking breken de botjes al bij de minste beweging in de baarmoeder. De breuken genezen, maar de botjes raken wel ernstig misvormd. Willem Vrolik ontving het skeletje van de Amsterdamse chirurg en vroedmeester D.J Griot La Cave. Collectie Vrolik, voor 1840
Sirenomelie: sirenomelie is een aangeboren afwijking die wat vorm betreft sterk doet denken aan een sirene (een wezen uit de Griekse mythologie) of zeemeermin. Er is maar één been, die soms eindigt in één voet, soms in twee voeten, maar die vaak ook voetloos is. Meestal sterven kinderen met deze afwijking bij de geboorte. Willem Vrolik ontving dit skeletje met sirenomelie van de Groningse hoogleraar verloskunde Jacob Baart de la Faille (1795-1867). Collectie Vrolik, tussen 1832 en 1840
Anencefalie: skelet van een pasgeboren kind met anencefalie. Door het niet sluiten van de neurale buis (de embryonale voorloper van hersenen en ruggenmerg) zijn de hersenen niet tot ontwikkeling gekomen. Hierdoor heeft ook het deel van de schedel boven het gezicht zich niet ontwikkeld. Kinderen met anencefalie overlijden doorgaans vlak na de geboorte. De herkomst van dit skeletje is onbekend. Collectie Vrolik, tussen 1800 en 1863
Thoraco-ileopagus: skelet van een ongedeelde tweeling waarbij alleen een deel van de buiken en bij de punten van het borstbeen met elkaar vergroeid zijn. Willem Vrolik heeft deze tweeling onderzocht en beschreven. Hij concludeerde dat ze op precies dezelfde wijze met elkaar verbonden waren als dé ‘Siamese tweeling’. Dit was de benaming die gegeven werd aan de uit Siam (Thailand) afkomstige met elkaar vergroeide broers Chang en Eng Bunker (1811-1874). Chang en Eng reisden de wereld rond en werden als ‘Siamese tweeling’ zo beroemd dat deze naam na hun dood voor alle aan elkaar verbonden tweelingen werd gebruikt. Collectie Vrolik, voor 1840
Een steenvrucht of lithopaedion begint als een buitenbaarmoederlijke zwangerschap in de buikholte. Als het embryo hier toegang heeft tot een bloedvatnetwerk, dan kan het voldoende voeding en zuurstof uit het moederlijk bloed ontvangen om te groeien. Overlijdt de foetus in de buikholte toch voortijdig, dan kan het moederlichaam de vrucht inkapselen in bindweefsel, waarna deze indroogt en verkalkt. Zo ontstaat een steenvrucht of lithopaedion, letterlijk een ‘stenen kind’. Een steenvrucht kan jarenlang onopgemerkt blijven. Het verschijnsel komt bij mensen en andere zoogdieren voor – een voorbeeld van een menselijke steenvrucht is ook in Museum Vrolik te zien.
Collectie Vrolik, ca. 1855